De vrouw van de bakker
Door: Kees van Rixoort
“Geen foto van mij erbij, hoor”, zegt ze stellig. “En je gaat toch niet m’n naam in dat stuk zetten? Nee, ik hoef niet zonodig.” Ze woont in de vesting, op een steenworp afstand van de plek waar ze dertig jaar heeft gewerkt. Drie decennia liet ze de broden, broodjes, koekjes en gebakjes over de toonbank gaan. Tot 1985. Haar zwarte haar is grijs geworden. Blond, zeggen sommigen voor de grap. Ze wijst door het raam, aan de overzijde van de straat staat een groot wit gebouw, de handschoenenfabriek van weleer. “Hier stonden allemaal oude huisjes en daar liep een sloot. Een sloot met witte bruggetjes.” “Ik ben in 1955 in Hellevoet komen wonen. Vanuit het conservatieve Bruinisse. M’n man kwam van oorsprong van Pernis. We waren direct gewend, ik vond de mensen heel aardig. Hellevoet was nog een stuk kleiner. Je had alleen de vesting en een klein stukje erbuiten. Ja, het was nog erg klein en ik kende iedereen.” Ze namen de zaak over van bakker Van Kralingen. “Het was nog een winkel met bussen en flessen. Bussen voor de koekjes en flessen voor het snoep. We hebben de zaak al vlug laten verbouwen, want mijn man wilde met z’n tijd mee.” Ze pauzeert even en noemt dan nog een voorbeeld: “We hadden ook al gauw een broodsnijmachine.”

Hellevoetsluis was nog een stuk kleiner. Je had alleen de vesting en een klein stukje erbuiten.”